𐌷𐌹𐌻𐌳𐌴𐌱𐍂𐌰𐌽𐌳𐍃𐌻𐌹𐌴𐌳

𐍃𐌰 𐌷𐌹𐌻𐌳𐌴𐌱𐍂𐌰𐌽𐌳𐍃𐌻𐌹𐌴𐌳 𐍅𐌰𐍃 𐌼𐌴𐌻𐌹𐌸𐍃 𐌹𐌽 𐌸𐌹𐌶𐍉𐌴𐌹 𐌰𐌻𐌳𐌰𐌹 𐌸𐌹𐌿𐌳𐌹𐍃𐌺𐌰𐍂𐌰𐌶𐌳𐌰𐌹 𐌹𐌽 𐌸𐌰𐌼𐌼𐌰 𐌰𐌽𐌸𐌰𐍂𐌰𐌼𐌼𐌰 𐌳𐌰𐌹𐌻𐌰 𐌸𐌹𐌶𐍉𐍃 𐌰𐌷𐍄𐌰𐌿𐌳𐌹𐌽𐍃 𐌾𐌴𐍂𐌰𐌷𐌿𐌽𐌳𐌰. 𐍃𐌰 𐌹𐍃𐍄 𐍃𐍀𐌹𐌻𐌻 𐌱𐌹 𐍃𐌰𐍂𐍅𐌰𐌳𐍂𐌰𐌿𐌷𐍄𐍃 𐌷𐌹𐌻𐌳𐌴𐌱𐍂𐌰𐌽𐌳. 𐌹𐍃 𐌱𐌹𐌲𐌹𐍄𐌹𐌸 𐍃𐌿𐌽𐌿𐍃 𐌹𐍃, 𐌷𐌰𐌳𐌿𐌱𐍂𐌰𐌽𐌳, 𐌰𐌽𐌰 𐌰𐌽𐌳𐍃𐍉𐌺𐌰𐍃𐍄𐌰𐌳𐌰, 𐌰𐌺𐌴𐌹 𐌽𐌹 𐍃𐌰𐌹𐍈𐌰𐌽𐌳 𐍃𐌹𐌺 𐌾𐌰𐌷 𐌰𐌽𐌳𐍅𐌴𐌹𐌷𐌰𐌽𐌳.

origineel vertaling
Hadubrant gimahalta, Hiltibrantes sunu:

'mit geru scal man geba infahan,
ort widar orte. (...)
du bist dir alter Hun ummet spaher,
spenis mih mit dinem wortun, wili mih dinu speru werpan.
pist also gialtet man, so du ewin inwit fortos.
dat sagetun mi seolidante
westar ubar wentilseo, dat inan wic furnam:
tot ist Hiltibrant, Heribrantes suno'.
Hiltibrant gimahalta, Heribrantes suno:
'wela gisihu ih in dinem hrustim,
dat du habes heme herron goten,
dat du noh bi desemo riche reccheo ni wurti'.
'welaga nu, waltant got [quad Hiltibrant], wewurt skihit.
ih wallota sumaro enti wintro sehstic ur lante,
dar man mih eo scerita in folc sceotantero:
so man mir at burc enigeru banun ni gifasta,
nu scal mih suasat chind suertu hauwan,
breton mit siniu billiu, eddo ih imo ti banin werdan.
doh maht du nu aodlihho, ibu dir din ellen taoc,
in sus heremo man hrusti giwinnan,
rauba birahanen, ibu du dar enic reht habes'.
'der si doh nu argosto [quad Hiltibrant] ostarliuto,
der dir nu wiges warne, nu dih es so wel lustit,
gudea gimeinun; niuse de motti,
hwerdar sih hiutu dero hregilo rumen muotti,
erdo desero brunnono bedero waltan'.
do lettun se aerist asckim scritan,
scarpen scurim: dat in dem sciltim stont.
do stoptun to samane staim bort chludun,
heuwun harmlicco huitte scilti
unti imo iro lintun luttilo wurtun,
giwigan miti wabnum ...

𐌷𐌰𐌳𐌿𐌱𐍂𐌰𐌽𐌳 𐌵𐌰𐌸, 𐌷𐌹𐌻𐌳𐌴𐌱𐍂𐌰𐌽𐌳𐌹𐍃 𐍃𐌿𐌽𐌿𐍃:

'met de speer moet men gaven ontvangen,
speerpunt tegen speerpunt (…)
Jij bent een oude Hun, enorm sluw,
je lokt me met je woorden, wilt je speer naar me werpen.
Je bent een zo oude man geworden, (door)dat je altijd bedrog pleegde.
Dat zeiden me zeevaarders
vanuit het westen over de Wereldzee (komend), dat strijd hem wegnam:
dood is Hildebrand, de zoon van Heribrand.'
Hildebrand sprak, Heribrands zoon:
'Goed zie ik aan je harnas
dat je thuis een rijke heer hebt,
dat je uit dit rijk nog nooit verdreven werd.'
'Ach, almachtige God [sprak Hildebrand], onheil geschiedt.
Ik zwierf zestig zomers en winters in vreemde landen,
waar men mij altijd schaarde onder het strijdvolk:
Terwijl men mij bij geen enkele vesting kon doden
moet nu mijn eigen kind me met zijn zwaard vellen,
neerslaan met zijn wapen, of ik moet zijn moordenaar worden.
Je kunt nu gemakkelijk, als je kracht het toelaat,
van een zo oude man het harnas veroveren,
buit bemachtigen, als je daarop enig recht hebt.'
'Diegene [sprak Hildebrand] zou de lafste van de Oostlieden zijn,
die je nu de strijd zou weigeren, nu je zo verlangt
naar een duel; dat moet uitwijzen,
Wie van ons beiden vandaag zijn wapenrusting moet ruimen,
of deze beide harnassen zal bezitten".
Toen lieten ze eerst de lansen van essenhout schrijden,
met scherp geschut dat in de schilden bleef steken.
Toen stootten ze op elkaar, de schilden weerklonken,
ze sloegen angstwekkend in op blinkende schilden,
tot hun lindehouten schilden klein geworden waren,
gekliefd door de wapens ....